Ik ben Trippel, een al best wel grote kat van een half jaar oud, woonachtig in een leuk stadshuisje waar ik al bijna overal bovenop kan springen. Daar woon ik met twee overbezorgde menswezens die me gelukkig wel erg veel aaien. Meestal moet ik met een riempje naar buiten over de daken, blijkbaar vertrouwen ze mij nog niet genoeg, maar vandaag mocht ik los.
Superspannend! Het dak op, kruipend, sluipend, op trillende pootjes. “IIIEEEEHH”, klinkt er een geluid van beneden op straat, mijn haren staan overeind, ik voel mijn oren zich naar het geluid richten en mijn staart langzaam dik worden. “Toch maar kijken”, denk ik dan als ik langzaam die kant op sluip. Gelukkig kan ik over het dakrandje spieken zonder dat iemand anders mij ziet, of althans, niemand kijkt omhoog. Dan zie ik het, het was een piepende fietsband, ze kunnen mij hier op het dak niets doen dus ik kan weer veilig door op onderzoek.
Terwijl mijn staart weer een normale vorm aanneemt kruip ik verder, nog een dakrand met een mooi schuin dakje eronder. “Als ik hieraf ga,” denk ik bij mezelf, “kunnen die twee mensenwezens me niet volgen, dan ben ik even lekker alleen.” Ik zet voorzichtig één pootje op het schuine dak, bijna glijdt deze weg op het gladde nog een beetje natte dak. Daar beneden ben ik nog nooit geweest en zeg nou zelf: “Je wilt toch alles een keer gezien hebben?”
Voor ik er erg in heb voel ik mijn pootjes de stappen zetten, ze gaan steeds ietsje sneller naarmate ik verder ben op het schuine dak. Met een behoorlijke plof kom ik neer in de dakgoot, waar ik gelukkig genoeg balans vind om te blijven staan. “Zo, dat heb ik mooi gedaan, haha!” Ik geniet van mijn uitzicht: “Dit is echt totaal anders, fijn dat ik dit mee kan maken.” De dakrand bij mijn woning lijkt eindeloos ver weg waar de mensenwezens wilde gebaren maken en bezorgd naar me kijken. “Nergens voor nodig,” denk ik nog bij mezelf als ik me langzaam realiseer dat ik niet weet hoe ik hier weer weg kan komen.
“Wat nu?” Langzaamaan begin ik steeds meer zelfmedelijden te krijgen en op het moment dat ik me de ernst van de situatie realiseer hoor ik mezelf piepen. In een verwoede poging om omhoog te komen voel ik een aantal nagels splijten, ik haal het niet, bij lange na niet. Dan opeens hoor ik mijn naam, uitgesproken op een bekende maar nu een beetje bezorgd klinkende manier! Het komt niet van mijn woning maar van beneden. Snel huppel ik er al miauwend naar toe: “Ze komen me redden, ze komen me redden!” Eén van de menswezens pakt me op en stopt me veilig tegen zijn lijf in zijn jas, dit benauwt me wel een beetje maar ik spin toch tevreden. “Prrrr,” lekker warm duik ik weg en voel ik mijn oogleden zwaarder worden. Met de gedachte aan mijn overbezorgde maar soms toch welkom lieve mensenwezens val ik in slaap, heerlijk dromend over hoe ik het dak in grote sprongen opklom, eitje.
1 Reactie op Zo wat kattengedachte