In een overvolle kamer zit Jeroen Goud, een inktvissenexpert bij Naturalis, in een hoekje achter zijn computer te werken. “Je bent te vroeg, dat is niet gebruikelijk hier”, roept hij lachend vanachter zijn bureau. In een andere hoek van de kamer wacht ik even en kijk ondertussen mijn ogen uit: Jeroen bevindt zich in het laboratorium met kasten en bakken, letterlijk vol met alcoholpotten met honderden kleine inktvisjes. Mijn oog valt op een label. ‘1980’ staat erop; toen was ik nog niet eens geboren””, denk ik bij mezelf. Dan zie ik nog een oudere: ‘1870’, oh en daar ‘1758’!
Achter al die potten op een tweede tafel liggen grote stapels papier. Als ik beter kijk zie ik dat zich tussen deze bergen een microscoop bevindt waar, naar mijn idee, niet meer doorheen te kijken valt omdat de doorgang er naartoe gewoonweg onmogelijk is geworden. Mijn blik dwaalt net af naar de boekenplanken met folianten en andere wetenschappelijke boeken boven zijn hoofd als hij me even terugroept: “Nog even dit ene mailtje hoor, dan ben ik echt klaar. Het is wat hè, zo op mijn vrije dag achter de computer!”
“Goed, we kwamen hier voor inktvisverhalen”, zegt Jeroen dan vastbesloten. Hij wenkt me naar een beetje viezige oude plastic bak waar een flinke alcoholwalm uit opstijgt als hij hem opent: “Dit is een pijlinktvis”, vertelt hij met een twinkeling in zijn ogen, “het is waarschijnlijk een volwassen vrouwtje dat in 1991 opgevist is ten westen van Ierland.” Deze lag sindsdien bij het RIVO (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) maar is vorig jaar naar Naturalis gekomen. “Het bijzondere hieraan is dat het geen aangespoelde vondst is. Die dieren zijn vaak verzwakt waardoor ze aanspoelen en niet meer mooi intact zijn”, licht Jeroen toe waarna ik de reden van de twinkeling in zijn ogen denk te begrijpen: een opgeviste inktvis is mogelijk ‘gezond’ gevangen en daardoor kunnen we er veel meer aan zien!
Samen hangen we een beetje voorover om dit exemplaar te bekijken. “Dat is de inkt, die is niet altijd zwart maar kan ook bruinachtig zijn”, vertelt Jeroen als hij mijn blik op een ogenschijnlijk laagje vettigheid in de linkerhoek ziet vallen. Waarschijnlijk is het een vrouwtje en verder kan Jeroen aan de buitenkant niet veel zien behalve dat ze geen verwondingen heeft aan de buitenkant. “Het mooie aan deze inktvis is niet alleen dat ze is opgevist en dus mogelijk gezond is, maar ook dat we denken dat dit een soort is die we de afgelopen honderd jaar hier niet meer hebben gekregen.”
Ze is dan ook met uiterste zorgvuldigheid behandeld door Naturalis: “Rustig ontdooien en dan direct op de alcohol om verrotting tegen te gaan.” Bij opensnijden kan Jeroen veel leren over dit dier: is het wel echt een vrouwtje? Was ze gezond of zijn er parasieten of vreemde vergroeiingen te zien? Hij kan dan ook zien of ze gepaard heeft voordat ze is gevangen. Om deze reden was Jeroen al van plan om dit dier nader te onderzoeken door haar open te snijden.
“Maar”, vertelt Jeroen met een grote grijns, “de echte drijfveer om dit te gaan doen kregen we laatst binnen.” Niet helemaal begrijpend kijk ik hem aan. Zonder iets te zeggen opent hij de volgende eveneens lichtelijk viezige plastic bak. Als ik boven de alcoholwalm hang zie ik een vergelijkbaar dier liggen maar dan een flinke slag kleiner. Met gepaste trots presenteert hij deze mooie toevalstreffer: “Dit is vermoedelijk een mannetje van dezelfde soort. Ook opgevist, dus hopelijk gezond en afkomstig uit hetzelfde gebied.” Het moet even tot ons allebei doordringen maar dan flapt Jeroen het er toch gewoon uit: “Honderd jaar lang hebben we ze niet gezien en nu hebben we er plotseling twee!”
– gepubliceerd op de website van Naturalis –